Weerspreuken
Weerspreuken
Wolken
Als de lucht geschubd is als een vis, binnen twee dagen er regen is.
Zijn er schapenwolken, de droogte is op komst,
Als schaapkens aan de hemel staan , kan men zonder plu niet uit wandelen gaan.
Schaapjes aan de hemelbaan, kondigen wind en regen aan.
Is de hemel al te blauw, spoedig wordt hij dan weer grauw.
Mist, nevel, dauw en rijp
Mist na regen, brengt geen zegen.
Is den zomeravond mistig, dan is het weer met gaven kwistig.
Grauwe nevels is gebleken, zijn van kou een zeker teken.
Mist is de moeder van alle weer.
Grondnevels die na zonsondergang verschijnen, na zonsopkomst weer verdwijnen, wijzen op een klare hemel en het weer zal goed worden.
Veel nevel in de winter geeft een nat voorjaar.
’s Morgens dauwdruppels op ’t gras, op bloemen en in webben, zeker zullen we mooi weer gaan hebben.
Mistige morgen, schone dag.
Zonder dauw geen regen, heet het in juli allerwegen.
Slaat des avonds zware nevel neer, dan brengt den morgen helder weer.
Overvloed van dauw, maakt de hemel blauw.
Nevel in het dal, goed weer overal. Rijp aan boom en plant, houdt geen drie dagen stand.
Mist, vorst in de kist. (Winter)
Hoe verder het zicht, hoe dichterbij de regen.
Avondrood
Des avonds rood en des morgens grijs, men gaat dan steeds gerust op reis; Doch des avonds grijs en de morgens rood, men stelt zich dan aan regen bloot.
Hebben wolken ’s morgens rode randen, altijd is er wind en nat voorhanden.
’s Morgens de lucht rood, ’s avonds plomp in de sloot.
De avond rood, de morgen grauw, brengt het schoonste hemelblauw.
Avondrood mooi weer aan boord, Morgenrood regen in de sloot.
Is de avond rood en grauwt te morgen, gewis dat die twee ons mooi weer bezorgen.
Avondrood geen nood, morgenrood regen in de sloot.
Avondrood teder, morgen mooi weder.
Regen
’s Morgens regen, ’s middags droge wegen.
’s Morgens bergen, ’s Avonds regen.
Als het regent voor acht uren, ’t zal niet de hele dag duren.
Een waterige zon en een bleke maan, kondigen beide regen aan.
Fijne regen vroeg in de morgen, zal zeker u mooi weer bezorgen.
Ochtend regen , houdt de pelgrims tegen.
Regen voor negen uur, is niet van lange duur.
Blaasjes regen, rijke zegen.
Regenboog
Een regenboog in de morgen, maak je maar veel zorgen; Maar een regenboog in de avondstond,
leg gerust je hoofd op de grond.
Regenboog in de vroege morgen, baart de wakkere boer zorgen; Maar regenboog ’s namiddags laat, blijde hij te ruste gaat.
Een regenboog aan de lucht, drie dagen regen.
Als de zon schijn en het regent, hebben de duvelen kermis.
Drie regenbogen boven elkaar, drie weken regen voorwaar.
Als het regent en zon schijnt, is het kermis in de hel.
Regenboog tegen de nacht, brengt water in de gracht.
Wind
Het weer kan men kennen aan de wind. Hoe losser de wind, hoe vaster het weer.
De wind zuid-west, is ’t regennest.
Hoe wankeler de wind, hoe vaster het weer.
De wind in het zuiden, is water voor de puiden (padden).
Komt de wind uit het noorderland, lang houdt het weder stand.
Komt wind voor regen, dan is er niets aan gelegen; Doch komt regen voor wind, berg dan de zeilen gezwind.
Gaat ’t na noorden-/of oostenwind vriezen, dan houdt de vorst lang aan.
Noordenwind met volle maan, kondigt een strenge winter aan.
Als de wind met de hennen te bed gaat, krijgen we morgen hetzelfde weer.
Oostenwind met regen, duurt drie dagen, zes of negen.
Een krimpende wind, is een stinkende wind.
Wind in de nacht opgestaan, brengt zeker regen aan.
Wind in de nacht, water in de gracht.
Krimpende wind en uitgaande vrouwen, die zijn niet te vertrouwen.
Krimpende wind en kijvende vrouwen, daar is doorgaans geen huis mee te bouwen.
