Minerva en de dominee
Minerva en de dominee
Het was een zinderend warme zomerdag, de lucht zo helder dat zelfs de wolken zich terugtrokken in stilte. Minerva liep door het dorp, met een lange zomerse jurk en zoals altijd met haar favoriete tangaslip – een klein, relaxt en ondeugend geheim dat haar zelfvertrouwen elke dag een zetje gaf.
Plots stond hij daar: de dominee, een knappe jongeman met een klein baardje en onschuldige blauwe ogen en met zijn ingetogen glimlach en een boek onder zijn arm. Ze raakten in gesprek, woorden over de kerk, over het weer, over het leven en de preek van zondag. Minerva lachte zachtjes, haar mond licht geopend van verbazing om iets wat hij zei.
Toen gebeurde het. Een zachte plop klonk, als een losgeschoten ventiel, ging er een schrik ging door haar heen. Het touwtje van haar tanga had het begeven. Haar mond maakte automatisch een perfecte O, terwijl ze snel probeerde de situatie te redden.
De dominee, nog net niet in staat zijn blik los te trekken van haar gezicht en die O, zag plots op de grond het kleine drama. Zijn hart sloeg een slag over. Het kleine slipje, rood en zo fragiel en teder, lag nu op de straat, als een verloren schat in de zomerzon.
Minerva, rood van schaamte maar met een sprankelende grijns, stapte snel op haar fiets en reed weg, haar voeten trappelend op de pedalen. De dominee bukte zich, raapte het kleine slipje met het gebroken touwtje op en hield het even in zijn hand. Een klein, gebroken stukje stof, maar met een kracht die zijn hart nooit meer hetzelfde liet kloppen.
Vanaf die dag, zo fluisterde hij later tegen zichzelf, zou hij elke zomerse dag denken aan Minerva… en aan dat kleine, onschuldige slipje dat hem de ogen opende voor schoonheid, kwetsbaarheid en onverwachte liefde.
Vanaf die zomerse dag gebeurde er iets onverwachts in het dorp. Minerva had een geheim plezier ontdekt nml. : de dominee. Elke zondag zat ze braaf in de kerk, maar met een ondeugende glinstering in haar ogen die zijn hele wereld op zijn kop zette.
Het begon klein. Een voet die nét iets te speels tegen de rand van het bankje tikte, een zucht die misschien niet helemaal “kerkelijk” was… een blousje dat net teveel inkijk gaf, maar de dominee voelde het overal. Zijn voorhoofd werd glanzend, zijn hart sloeg sneller, en elke keer dat hij opkeek, ving hij een blik van Minerva die hem bijna het bloed onder zijn kleren deed koken.
De hele gemeente merkte niets, maar hij… hij was verloren. Elke zondag voelde hij zich alsof hij op een smal koord liep, elke ademhaling een klein avontuur van verlangen en paniek tegelijk.
Minerva, altijd de ondeugende, genoot met volle teugen van haar spel. Ze plaagde hem subtiel, glimlachte schalks als een kleine sater als hij rood aanliep, liet hem een seconde te lang naar haar ogen kijken – die groene ogen, zo levendig, zo onontkoombaar.
Maanden gingen voorbij. Het dorp fluisterde over het mysterie dat in de kerk gebeurde, maar niemand doorzag wat er echt speelde: een stille, zinderende romance, geboren uit kleine speelse uitdagingen en een tikkeltje verleiding.
En toen, op een dag, viel alles samen. De dominee kon het niet langer ontkennen, niet langer weerstaan. Hij stond voor haar in het dorp en toen ze te dichtbij kwam zoende hij haar plots op haar mooie lippen.
Hij vroeg haar nog geen vijf minuten later – in het volle zicht van de zon, met een hart dat bijna explodeerde van liefde en spanning – om zijn vrouw te worden. Minerva lachte, het ondeugende vonkje nog altijd in haar ogen, en zei: “Natuurlijk… maar weet je, ik zal je elke zondag blijven plagen.”
Het dorp was getuige van hun huwelijk, en ja, de dominee zweette nog steeds… maar dit keer van geluk. Want hij had zijn Minerva, zijn ondeugende, levendige, sprankelende Minerva, voor altijd.
Het huwelijk was voltrokken, de ringen glinsterden in de zon, en iedereen dacht: nu is het allemaal netjes en serieus. Maar Minerva… oh, Minerva dacht daar anders over.
Elke ochtend, terwijl de dominee zijn strakke zwarte pak aantrok, glipte zij langs hem heen, fluisterend:
“Pas op vandaag… ik heb iets in petto.”
In de keuken zette ze een kop thee, haar glimlach veelbelovend en ondeugend. Hij kon het al voelen: het zweet brak hem uit, en dat nog vóór hij één preek had gegeven.
Op de zondagmorgen, in de kerk, gebeurde het weer. Minerva zat vooraan, nét te opvallend, haar voetjes subtiel tegen zijn bankje tikkend. Het hart van de arme dominee bonsde, zijn gedachten waren een wirwar van sermoenen en haar sprankelende ogen.
En toen kwam het hoogtepunt van hun spel: Minerva leunde zachtjes naar voren, en in haar hand onzichtbaar voor de gemeente had zij een kleine witte tanga, een knipoog naar hun eerste ontmoeting. De dominee kon niets zeggen, hij was gevangen tussen schrik, verlangen en schaamte.
Thuis ging het verder. Minerva zette het spel voort: een subtiele aanraking terwijl hij een boek las, een plotselinge lach om zijn serieuze opmerking, kleine hints die hem zowel gek als smoorverliefd maakten. Het was alsof hij elke dag opnieuw moest bewijzen dat hij standhield… en hij deed dat, want hij hield zielsveel van haar.
Toch, na al die speelse aanvallen, leerde hij langzaam: dit is liefde. Niet de starre, afstandelijke soort, maar de sprankelende, speelse, hartverscheurend charmante soort die Minerva belichaamde. En hij gaf zich eraan over, elke dag opnieuw, zwetend of niet.
Want in hun huis, hun leven, hun zinderende romance, had hij één zekerheid: hij was verloren. En hij hield ervan.