Uitverkoren door de sterren
Uitverkoren door de sterren
Uitverkoren door de sterren
De avond viel als een zware deken over de stad. De straatverlichting wierp spookachtige schaduwen op de natte trottoirs, en de lucht hing vol met een beklemmende stilte. Net na zeven uur beëindigde ze haar telefoongesprek met haar vriend. Zijn voorstel om te praten was, zoals zo vaak, in een ruzie geëindigd.
Haar relatie voelde steeds meer als een droom die uit elkaar viel. Ooit was er liefde, nu was er alleen nog een wisselwerking tussen passie en kilte. Het ene moment was hij teder, het volgende moment een vreemde vol woede. Maar het was meer dan alleen stemmingswisselingen. De laatste tijd leek hij… anders. Zijn ogen hadden een leegte die haar huiverig maakte, en soms, als hij naar haar keek, voelde het alsof hij niet echt hij was.
Een unheimisch gevoel trok door haar heen toen ze haar jas aantrok en de deur van haar flatgebouw opende. Buiten stond hij op haar te wachten. De straat was vreemd stil, alsof de stad haar adem inhield. Zijn blik was hol, zijn schaduw leek langer dan hij zou moeten zijn.
Ze liepen samen de straat op, maar al snel gebeurde er iets vreemds. De tijd leek te vertragen, de geluiden van de stad stierven weg. Haar hoofd werd zwaar, haar zicht vertroebelde. Toen hij zijn hand om haar pols sloot, voelde ze een schok van ijskoude energie.
Toen ze opkeek, waren zijn ogen veranderd. Niet meer bruin, maar diep zwart. Leegtes waarin geen menselijkheid meer schuilging. Een zieke grijns speelde om zijn lippen.
“Hij is van ons,” fluisterde een stem. Maar hij had zijn mond niet bewogen.
Een koude golf trok door haar lichaam. Ze wilde zich losrukken, maar haar lichaam weigerde te luisteren. De lucht om haar heen trilde, alsof de realiteit zelf begon te verschuiven. Ze voelde dat ze werd bekeken.
Van boven.
Een lichtflits doorkliefde de hemel. Het volgende moment voelde ze zich gewichtloos. Een kracht trok haar omhoog, wegtrekkend uit zijn greep. Zijn schreeuw was niet meer de zijne, maar iets diepers, iets onmenselijks.
Toen ze weer helder kon zien, stond ze voor haar flat. Haar horloge gaf aan dat het half tien was. Maar hoe? De tijd klopte niet.
Binnen voelde alles vreemd. Alsof de wereld niet helemaal echt was. Ze strompelde naar de badkamer en voelde een scherpe pijn in haar buik. Toen ze naar beneden keek, zag ze bloed. Dit was niet haar tijd van de maand.
Ze hapte naar adem. Iets had zich in haar binnenste afgespeeld.
Die nacht, in een sluimering tussen slapen en waken, werd ze weggevoerd. Of ze droomde, of herinnerde – dat wist ze niet.
Ze bevond zich in een schip, zwevend door de leegte van de ruimte. Om haar heen stonden hoge, sierlijke wezens met grote, glinsterende ogen. Ze straalden een serene energie uit, maar ze voelde ook hun waakzaamheid.
Ze brachten haar naar een immense, sterverlichte ruimte waarin zwevende bolvormige capsules hingen. Zachtblauw licht pulseerde in hun kern, als kloppende harten in een onstoffelijke baarmoeder. Ze liep ernaartoe, bijna alsof een onzichtbare kracht haar leidde.
In één van de bollen zag ze een klein wezen – een kind. Haar adem stokte. De ogen die haar aankeken, waren de hare. Het gitzwarte haar, de zachte contouren van het gezicht… Het was haar bloed, haar DNA, vermengd met iets buitenaards.
Een stem klonk in haar hoofd, niet als woorden, maar als een vloedgolf van gevoelens en beelden.
Ze hebben je gevonden. Maar wij beschermen je.
Beelden flitsten door haar hoofd. Haar vriend – of wat hij geworden was – met zwarte ogen. Een donkere kracht die hem had overgenomen, zich voedend met zijn woede, zijn pijn. Ze had het niet gezien, maar haar ziel had het geweten.
De buitenaardsen hadden ingegrepen. Ze hadden haar meegenomen, niet om haar te schaden, maar om haar te beschermen.
Toen ze wakker werd, voelde ze een leegte in haar borst, alsof een deel van haar ergens anders achterbleef. De tijd die ze miste, de vreemde kilte in haar woning, het bloed… Was het slechts een droom? Of had ze werkelijk een grens overschreden tussen het menselijke en het onbekende?
De dagen daarna voelde alles anders. De wereld leek helderder, de geluiden scherper. Ze verbrak haar relatie zonder enige twijfel – het voelde nu onbelangrijk, als een afgesloten hoofdstuk. Ze wist nu waarom ze hem nooit echt kon bereiken. Hij was allang geen mens meer.
Soms, als ze ’s nachts naar de hemel keek, voelde ze diezelfde ogen weer op haar. Maar in plaats van angst, voelde ze nu een diepere verbondenheid.
Ze hielden haar in de gaten.
En diep vanbinnen wist ze: de strijd was nog niet voorbij.