Ome FrouFrou (Polderverhalen)
Ome Froufrou — ja zó werd hij liefkozend genoemd — woonde in een knus huisje in het Friese platteland, met klimop die als groene slingers over de dakrand gleed en rozenstruiken die bloeiden alsof ze speciaal voor hem hun best deden.
Hij was 55, charmant, altijd netjes gekleed, praatte met een accent dat klonk als zonneschijn op een regenachtige dag, en had een lach die zelfs bij de zuinigste Friezin een blos op de wangen toverde.
“Wat een heer!” zei Jantsje bij de kapper.
“Hij hielp me m’n boodschappentas dragen!” kirde Baukje in de supermarkt.
“Hij rook naar kokos en avontuur,” verzuchtte Trijntje bij de bloemist.
En zo begonnen de mannen te grommen.
Abe mopperde in de kroeg.
Hendrik staarde chagrijnig naar zijn opkomende bierbuik.
Durk gooide gefrustreerd z’n klompen in de schuur.
Ze waren het zat. Zó zat.
En dus, op een warme zomeravond, stond daar het zelfbenoemde “mannenkorps” — acht boze kerels in spijkerbroeken en regenjassen, gewapend met hooivorken, jenever en gekrenkte ego’s — voor de tuin van ome Froufrou.
“Froufrou! Kinst wol fuortgean! Wy binne klear mei dyn glimke en dyn gladde praatjes!”
(FrouFrou je kunt wel weggaan, we zijn klaar met je geslijm en je gladde praatjes!)
Ome Froufrou, die net zijn klimop snoeide in de ondergaande zomerzon, met een elegante snoeischaar en een glas watermunt in de andere hand, keek op.
“Is dit nou liefde, man? Jullie zijn gewoon jaloers. Ik heb niks gedaan, alleen vriendelijk zijn.”
Maar vriendschap was inmiddels verdacht geworden.
En dus liep ome Froufrou uiteindelijk weg. Hij rende bijna, daar ging hij op het schelpenpad met de verhuiswagen voor hem en zelf met de bakfiets. Weg van het dorp. Weg van de rozen. Weg van Baukje, die hem nog na wilde roepen, maar struikelde over haar eigen verlangen.
Hij belandde tijdelijk bij zijn neef in Amsterdam.
Daar at hij roti met sambal, hoorde weer getoeter en gerommel in de straten en voelde de stad ademen.
Maar het land riep. Het warme land van oorsprong. De zon die hij kende als een moederhand.
Dus besloot hij: “Ik ga terug. Naar Suriname. Daar zijn geen jaloerse mannen. Alleen mango’s en mensen die je gunnen.”
En ergens, in Friesland, bij de rozen die nu een beetje verwilderden,
verlangden een paar vrouwen zachtjes naar de man met het warme hart
die altijd lachte met zijn mooie witte tanden… en daarmee alles wakker maakte.
Maar hij werd gemist in het dorpje. Het was alsof haar geraniums niet meer bloeiden. Alsof de zon in Friesland nét iets minder warm leek. Sinds ome Froufrou vertrokken was, stond Baukje elke ochtend aan haar keukentafel met een kopje slappe thee en een hart vol spijt.
Ze kon zijn stem nog horen: “Baukje, jij bent als een Friese aardappel — stevig, aards, maar o zo waardevol.”
En zij had alleen maar gegniffeld, wat gemompeld, en hem laten gaan.
Maar op een dag, toen de dorpspostbode een kaartje bracht — met daarop een tropische bloem en in gouden letters de tekst: Groetjes uit Paramaribo – de mango’s zijn lekker, maar ze missen jouw commentaar — wist ze het zeker.
Baukje ging naar Suriname.
In een felgekleurd jurkje, met haar donker geverfde haar strak in een knot en een kloppend hart in haar borst, stapte ze op het vliegtuig. Ze had niets dan een adres, wat Fries suikerbrood in haar tas, wat Friese worst, nagelkaas en echt Fries roggenbrood, en een foto van hem die ze uit de dorpskrant had geknipt.
Na drie dagen, drie busritten, achterop een brommer bij een visser, en een tocht per roeiboot, stond ze daar.
Voor een houten huisje onder palmbomen, met kippen in de tuin en een geur van kaneel en kokos in de lucht.
En daar lag hij. In een hangmat. Een boek op zijn buik. Een glimlach alsof hij het wist.
“Baukje?”
“Froufrou,” zei ze, en haar stem brak een beetje.
“Ik… ik ben je komen halen.”
Hij liet zijn boek zakken.
“Ben je gekomen om me terug te brengen?”
“Nee,” zei ze. “Ehm, om hier te blijven.”
En dus werd er in Suriname een bruiloft gevierd zoals het platteland die nog nooit had meegemaakt:
met Friese oranjekoek én Surinaamse rumtaart. Met kaatsen op het strand en kousenband op het buffet.
En Baukje — jawel — danste. Met haar nieuwe man, ome Froufrou.
Soms komt de liefde niet per brief, of per buurvrouw…
Soms komt die met een vrolijk gekleurde jurk en een missie.
De zon zakte die nacht loom achter de palmbomen, een zwoele bries deed de klamboes wapperen als gordijnen in een tropische soap, en in het houten huisje klonk zacht gelach. Ome Froufrou had speciaal voor de gelegenheid een wit hemd met kanten randjes aangetrokken — gekregen van zijn tante, ooit bedoeld voor Pasen, maar nu perfect passend voor zijn bruiloftsnacht.
Baukje stond in een nachthemd van linnen dat ze nog had van haar huwelijksnacht met Geert in 1972, maar ditmaal had ze er een bloem achter haar oor gestoken. Ze had zichzelf net een beetje ingesmeerd met kokosolie — al gleed ze daar bijna van uit bed.
“Voor de soepelheid, weet je nog?” zei ze knipogend.
“Voor jou klim ik zelfs in een mangoboom, Baukje,” fluisterde Froufrou.
Er werd gelachen, gefluisterd, wat gestommel (de klamboe zat even tussen zijn tenen), maar uiteindelijk werd het stil. Alleen de krekels zongen nog, en er miauwde een tropische kat romantisch vals onder het raam.
Ondertussen, in Friesland…
In het dorp viel er een zucht van opluchting. Het “mannenkorps” was weer gerustgesteld. Ze konden hun vrouwen weer zonder argwaan naar de markt sturen. Toch kwam er een stapel kaartjes richting Paramaribo, met wisselende ondertoon:
💌
Van Sytze, bakker:
Gefeliciteerd! Prachtig nieuws. En nu gauw blijven daar, ja? De vrouwen zijn weer normaal aan het doen. Nog net op tijd, ik begon te twijfelen aan m’n eigen bakkersbillen.
💌
Van Margje, kapsalonhouder en stiekem verliefd:
Ik hoop dat het daar heeeel heet is, Froufrou. Maar niet zo heet als wat ik voor je voelde… 😒
💌
Van Jan-Willem, slager:
Gefeliciteerd, ouwe charmeur. Kan ik mijn vrouw nu eindelijk weer laten helpen in de winkel zonder dat ze droomt over jouw schouderpartijen?
💌
Van Grietje, altijd jaloers op Baukje:
Eerlijk? Ik snap niet wat ze in jou ziet. Maar goed, gefeliciteerd. En mocht het tóch misgaan: ik ben vrijgezel en mijn paspoort is nog geldig.
Maar Baukje? Die lachte alleen maar toen ze de kaartjes las.
Ze zat onder een palmboom, met een kokosnoot in haar hand en een tropische man naast zich. En ze wist één ding zeker:
Nooit meer op de klompen naar de supermarkt, wat wilde ze nou nog meer? Wat waren ze gelukkig!