Bram en zijn Scooby
Hij heette Bram.
Bram reed snorscooter.
Niet uit rebellie, niet om op te vallen, maar gewoon… omdat het leven soms al zwaar genoeg is zonder tegenwind op de fiets.
Zijn scooter heette Scooby Doo.
Hij tufte ermee langs de grachten, boodschappen voor zijn moeder achterop, en soms een appeltaart — stevig vastgebonden met een snelbinder en een gebed.
Tot die dag.
De Helmwet.
“Veiligheid,” riepen ze op het nieuws.
“Verplicht,” zei de minister.
“Niet zeuren,” mompelde de buurman met een elektrische fatbike, terwijl hij zonder helm 42 km per uur reed — tegen het verkeer in.
Bram zuchtte.
Hij zette zijn helm op, een model uit het jaar nul dat zijn hoofd veranderde in een paddenstoel op wielen. Hij voelde zich net een middeleeuwse ridder op een kreupele pony.
En toen begon het.
Links zoefde een man voorbij op een fatbike met banden breder dan Bram’s zelfvertrouwen.
Rechts een meisje op een e-bike, die “officieel maar 25 ging” — maar blijkbaar op een dieet van raketbrandstof leefde.
Ze scheerden rakelings langs hem heen en raakten hem nog net niet.
Op een dag — 36 graden, helm plakte aan zijn hoofd als een zuignap — stopte Bram voor het stoplicht.
Naast hem stond een jongen met een e-bike, zonnebril op, oordopjes in, blik op oneindig.
Bram: “Mooie dag hè?”
Hij (zonder hem aan te kijken): “Doe niet zo traag, ouwe…”
En weg was hij. Door rood. Op één wiel.
Bram bleef achter met een zucht, een druppel zweet en een gevoel van onrecht zo groot dat zelfs de appeltaart zuur smaakte.
Waarom een helm op een snorscooter die 25 rijdt,
maar niet op een e-bike die met gemak 40 haalt?
Waarom regels voor wie langzaam en zichtbaar rijdt,
en vrijheid voor wie onzichtbaar en gevaarlijk is?
Bram wist het niet.
Maar hij wist wel dat er iets scheef zat in het verkeer.
Heel scheef.
Net als zijn helm.
En een domme regering.