Plots, zo onverwacht
De nacht, de zomeravond, drukte.
Mensen overal.
Plots, je ogen, zoekend
Diepgaand in de mijne.
Je mond, die glimlach.
De schok.
De herkenning.
Wegkijken is onmogelijk.
Beiden.
Samen.
Even alleen.
Samen.
In al die drukte rondom ons.
Ik wend mij af.
Laat je los.
Je mond zweeg weer eens.
Mijn hart breekt.
Ik loop door de menigte.
Zonder jou.
Gemiste kansen.
Mijn hart huilt alweer.
Om jou.
Voel me zo verloren.
In de drukte.
Rondom ons.
Vingers.
Die de mijne grijpen.
In een opwelling misschien?
Een hand.
Warm.
Ik durf niet te kijken.
Ben jij dat?
Je draait mij om.
Je ogen stralen.
Je lach.
Je mond, aanlokkelijk, zo aantrekkelijk.
Ik ben verloren.
Ik smelt.
Je arm om mijn schouder.
Je glimlacht.
Je arm om mijn middel.
Ik versta je niet.
Ik stamel.
Weet niet wat te zeggen.
Mijn keel knijpt samen.
Hier zo samen met jou.
Je gebaart wat te drinken te halen.
Ook voor mij.
Ik knik.
Mijn knieën ook.
Ik haper met al mijn zintuigen.
Je komt terug.
Ik sidder.
Ik bibber.
Ik ben als was.
Verloren in jou.
Je ogen staren.
Ik verlies mij.
In jouw ziel.
Je mond nipt aan je glas.
Ik aan de mijne.
Onzeker.
Verlegen.
Mijn hart slaat over.
Je knikt.
Ik zie wat je zeggen wil.
We lopen wat rond.
Je hand grijpt de mijne.
Samen.
Het geluid wordt zachter.
Steeds verder weg.
De mensen idem.
Bomen, muren en struiken.
Stilte.
Mijn hart beeft.
Mijn ziel gelooft.
Daar sta je.
Tegenover mij.
Zo dichtbij.
Mij.
Jij.
Je mond.
Teder en vlinderlicht.
Kust mij.
Mij…
De donder ontwaakt.
De vulkaan brult.
Het vuur wakkert aan.
De hemel breekt open.
Eindelijk.
Vervulling.
Eindelijk.
Samen.
Eindelijk jij en mij.