De elf die mens werd
De elf die mens werd
Ze woonde tussen varens en mos,
in het diepste deel van het bos waar zonlicht fluistert in plaats van schijnt.
Een kleine elf, licht als een gedachte,
met vleugels van zilverstof en zinnen vol heimwee naar iets wat ze niet kende.
Ze kon zingen met de vogels en dansen op het ritme van vallende regendruppels.
Ze kende het geheim van elke paddenstoel,
maar het geheim van haar eigen hart —
daar had ze geen raad mee.
Tot hij daar stond.
Bij de rand van het bos.
Een mens.
Groot. Echt.
Met een blik in zijn ogen die iets raakte wat zij zelf nog niet durfde aan te kijken.
Elke dag kwam hij terug, en deed alsof hij gewoon wandelde.
Maar de bomen fluisterden het haar toe:
hij kwam voor haar.
Hij voelde haar,
zoals zij hem voelde —
zoals sterren elkaar herkennen, ook al zitten er eeuwen tussen.
En op een avond, toen de schemering alles verzachtte,
vloog ze dichter naar hem toe dan ooit.
Zachtjes, trillend.
En hij fluisterde zonder haar te zien:
“Waarom voel ik je alsof je onder mijn huid woont?”
Dat was het moment.
De keuze.
Elf of mens.
Lucht of huid.
Licht of liefde.
Ze liet haar vleugels los.
Ze voelde ze van haar schouders glijden als natte bloemen.
Voeten vol aarde, knieën die konden knikken,
lippen die konden kussen.
Een lijf dat verlangde.
Hij draaide zich om — en keek recht in haar ogen.
Alsof hij haar herkende,
uit een droom die hij nooit begreep.
“Ben jij echt?” fluisterde hij.
“Meer dan ooit,” zei ze,
en ze liep op hem af,
menselijk, trillend, verlangend —
en voor het eerst voelde ze alles.
Zijn armen om haar heen.
Zijn adem tegen haar hals.
Zijn lippen op de hare,
als een zegel van alles wat ooit ongrijpbaar was.
Ze was geen elf meer.
Ze was een vrouw,
en hij…
hij hield haar vast alsof zij de hemel zelf was.
En misschien was ze dat ook wel.
Alleen een beetje dichterbij gekomen.
De ochtend hing uren later als een zacht geheim over de wereld.
Niet wakker, maar ook niet meer slapend.
Tussen de lakens van het vroege licht,
lag zij – een vrouw nu,
de elf die gekozen had om te voelen met huid en hart.
Zijn arm lag nog om haar heen,
alsof hij haar bewaakte tegen de terugkeer naar het onzichtbare.
Zijn adem roerde ritmisch haar schouderblad,
en zij, half wakker, voelde het leven tintelen op haar huid,
alsof haar poriën zongen.
Ze durfde nauwelijks te bewegen.
Niet uit angst,
maar uit eerbied —
voor dit heilige, zeldzame moment tussen droom en dag.
Hij fluisterde, nog slaperig:
“Ik droomde dat je vleugels had.”
Ze glimlachte zacht,
en haar stem was als dauw op zijn lippen:
“Dat had ik ook.”
Hij kwam half overeind, keek haar aan.
Z’n hand streelde haar haarlijn,
trok een onzichtbare lijn van haar slaap tot haar kaak.
“Waarom koos je voor mij?” vroeg hij.
En ze zei, met ogen vol sterren die ze nog niet vergeten was:
“Omdat jij me voelde,
voordat je me kende.
Omdat jij keek zonder te grijpen.
Omdat je me riep,
zonder woorden.”
Hij ademde diep in.
Hij wist dat ze ooit had kunnen kiezen om weg te vliegen.
Terug naar het woud, de wind, het verdwijnpunt.
Maar ze had gekozen voor dit:
een dekbed met kruimels,
een man, een echte man en
de onvolmaakte perfectie van menselijke liefde.
Ze lagen stil,
alsof elk geluid het moment kon breken.
Tot zij haar hand op zijn borst legde,
en hij haar kuste —
niet als een elf, niet als een godin,
maar als de vrouw die eindelijk thuis was gekomen in haar lichaam.