web analytics
11:11 Dubbele getallen
Bizar & HumorLeven na dit Leven - BDE

De mentale wolk van verdriet

De mentale wolk van verdriet
De communicatie tussen het fysieke en psychische vlak
– Martinus
Voor de allermeeste mensen op aarde is het psychische of geestelijk bestaansvlak een raadsel. Alles wat voorbij de zogenoemde dood, oftewel voorbij het proces waardoor het fysieke lichaam een lijk wordt, ligt, is daarom een mysterie. Deze situatie veroorzaakt enorm veel leed en verdriet. Het zou de mensen veel steun en troost geven, als ze geleidelijk aan konden leren begrijpen wat het proces dat we ‘sterven’ noemen eigenlijk is.
In de fysieke wereld weten we dat het heel natuurlijk is dat fysieke mensen meer of minder een geestelijke band hebben of psychisch met andere fysieke mensen verbonden zijn. Ouders en kinderen, echtgenoten, intieme vrienden en mensen met gemeenschappelijke interesses zijn dus normaliter door wederzijdse liefde, vriendschap of overeenkomstige interesses met elkaar verbonden. Dat er uitzonderingen bestaan, doet niets af aan het principe. Je moet je basisanalyses niet op de uitzonderingen baseren maar op wat algemeen geldt. Als twee ouders hun opgegroeide of kleine kinderen verliezen, raken ze in de mentale toestand van lijden die we verdriet noemen. Ze kunnen niet meer wakker dagbewust gevoelens of gedachten met hun kind uitwisselen; ze weten niet eens of het nog steeds bestaat. Er is dus in de psyche van deze ouders iets kapot gegaan; iets wat de ouders daarvoor dagelijks blij stemde en een positieve invloed op hen had, namelijk het contact met hun kind, is plotseling opgehouden. Deze toestand van psychisch lijden komt dagelijks in duizenden gevallen voor op aarde. Niet alleen ouders huilen om hun `overleden’ kinderen, het kan ook andersom. Net zo goed als iemand het verlies van zijn of haar partner betreurt, kan een vriend verdriet hebben over het verlies van een vriend of vriendin. Zelfs de medewerkers van een heel bedrijf kunnen oprecht treuren over het wegvallen van een bekwame, aardige en geliefde collega, die met zijn goede humeur en behulpzaamheid een lichte en blijde stemming op het werk bracht, waar bovendien zijn of haar bekwaamheid en gevoel voor samenwerking een verlies voor iedereen is. Er hangt dus – naast zovele andere soorten duistere mentale wolken – een buitengewoon grote zwarte mentale wolk van verdriet boven de aardse mensheid.
Dieren kunnen ook verdriet hebben. Omdat zij echter niet zo’n ver ontwikkelde mentaliteit hebben als de aardse mensen, kan hun verdriet niet diezelfde omvang krijgen. Mensen kunnen natuurlijk ook veel verdriet hebben over het verlies van een dier waar ze van houden. Ook in die situatie kan het belangrijk zijn om te leren begrijpen dat de dood in feite niet bestaat.

Een voortijdige dood
De duistere wolk van verdriet is absoluut het dichtst en donkerst, als de dood door een ongeluk, moord of plotselinge ziekte intreedt, en wanneer degene die overlijdt nog betrekkelijk jong is. Wanneer het overlijden op hoge leeftijd plaatsvindt, roept dat over het algemeen niet zoveel pijn en verdriet op, ofschoon je natuurlijk ook oude mensen van wie je houdt, mist, als ze weg zijn. In zo’n situatie zijn in ieder geval zowel degene die gaat overlijden als degene die hem moet missen, daar meer op voorbereid. Degene die gaat overlijden is bij wijze van spreken dikwijls der dagen zat. Misschien is hij of zij zuiver lichamelijk ook langzamerhand zwak en broos en koestert een meer of minder uitgesproken wens om verlost te worden van de toestand waarin het lichaam niet goed meer functioneert en er een grote vermoeidheid in de plaats van de vroegere levenskracht gekomen is. De oude van dagen heeft geen minderjarigen of onvolwassenen die hij verzorgen moet of over wie hij bezorgd moet zijn. Vele, misschien zelfs de meeste van zijn beste vrienden zijn er niet meer, en omdat hij mentaal gezien niet meer in de wereld van de jongeren leeft maar zich bijna als een gast tussen hen voelt, zal er bij het vertrek van zo iemand niet zoveel verbroken worden. Voor veel oude mensen heeft de dood – is het niet om andere redenen dan toch vanwege hun vermoeidheid – een glans van bevrijding. Misschien vinden ze ook dat ze een last voor hun omgeving zijn, iets wat ze niet willen, zodat ze daarom naar een bevrijding verlangen. Maar omdat een enorm aantal mensen – niet in het minst tijdens oorlogen op aarde maar ook door het steeds toenemende verkeer en de vele ziekten – een wat we moeten noemen onnatuurlijke dood sterven of voortijdig sterven, worden sterke geestelijke banden zo dikwijls bruut verbroken. Het dagelijks samenzijn met mensen met wie men zich innig verbonden voelde, houdt plotseling op, omdat het organisme van de genoemde wezens een lijk geworden is. Daarom is de aarde in een duistere wolk van verdriet en gemis gehuld.

Wat de natuur ons laat zien
Als we de natuur goed bestuderen om een overzicht over haar kringlopen en verschillende ontwikkelingsstadia te krijgen, zullen we zien dat de natuurprocessen – als we in staat zijn een ontwikkeling helemaal tot haar culminatie of volschapen eindresultaat te volgen – zich ontplooien tot vreugde, nut en zegen voor de betrokken omgeving. Deze natuurprocessen resulteren daar waar de ontwikkeling haar culminatie of volschapen stadium bereikt, niet in een culminatie van verdriet of lijden maar absoluut in het tegenovergestelde. “Heeft dat iets met de dood van de mensen te maken”, zult u misschien vragen? Jazeker, want het leven en de dood van mensen in de fysieke wereld zijn ook een deel van een natuurproces dat met kringlopen en ontwikkeling te maken heeft. En als we zien dat het schijnbare eindresultaat van het leven van een mens is dat hij, tot verdriet en pijn voor zijn omgeving, al als baby of midden in zijn jeugd overlijdt, dan gaat dat lijnrecht in tegen de wetten die zich daar doen gelden waar we wel kunnen zien dat de kringlopen en ontwikkelingsstadia van de natuur hun eindresultaat bereiken en tot vreugde en zegen voor de omgeving zijn. Zuiver theoretisch beschouwd hebben we geen enkele logische basis om de toestand van verdriet als een eindresultaat of als volschapen of uiteindelijk te accepteren. De natuurprocessen die in werkelijkheid goddelijke processen zijn, zijn gericht op voleinding, ook al gebeurt dat via een reeks onvolmaakte stadia. En het volschapene, dat wil zeggen het uiteindelijke resultaat, heeft niets met pijn, verdriet en lijden te maken. Wat is er dan meer vanzelfsprekend dan in te zien dat de toestand van verdriet slechts een voorbijgaand stadium is, dat plaats moet maken voor een stadium van vreugde en zegen, al naar gelang de voltooiing van de situatie door de natuur en het proces voortschrijden?
We zien overal dat vruchten hun zure stadium kennen voor ze hun rijpe stadium bereiken. Hier op onze breedtegraden waar de details van de kringloop van het jaar het meest con-trastrijk zijn, zien we dat de winter met zijn vorst en kou niet het hoogtepunt is in de materiële ontplooiing en schepping van de natuur. We zien dat hij alleen maar een zuur stadium is voor de zomer met zijn milde, alles tot leven wekkende toestand van licht en warmte. Hoe meer we de scheppingswijze van de natuur beschouwen, des te beter zullen we zien dat de natuur het rijpe stadium tot stand brengt: een ontplooiing van vreugde scheppende en leven gevende krachten als resultaat van voorafgaande onvolmaakte en zure toestanden. Dat geldt ook voor dat deel van de natuur dat uit de aardse mensheid bestaat. Alle duistere toestanden, dat wil zeggen de toestanden van verdriet, ongeluk en lijden van de aardse mensen, zijn – volgens de eigen taal van het leven of de natuur – onvermijdelijke voorgangers, noodzakelijke voorstadia voor de culminerende stadia van rijpheid die zullen volgen. Laatstgenoemde stadia betekenen een beleving van de grootste levensontplooiing van scheppingskracht, van vreugde en zegen en van liefde zonder verdriet, gemis of pijn. De natuur op zichzelf kan ons, zonder dat je daar kosmisch bewustzijn of andere hoogpsychische vermogens voor hoeft te bezitten, laten zien dat de toestanden van verdriet en lijden van voorbijgaande aard zijn en niet de uiteindelijke stadia in de levensbeleving van het levende wezen vormen. Wat wij de dood noemen – of die nu optreedt als iets natuurlijks op hoge leeftijd of voortijdig in de kindertijd, jeugd of op middelbare leeftijd – is slechts een schijnbaar einde. In werkelijkheid is het alleen maar een min of meer natuurlijke afsluiting van één van de noodzakelijke voorstadia, die aan het rijpe zomerstadium van het leven voorafgaan. Na de duistere en trieste scheiding, die de dood in fysieke zin teweegbrengt, zet zich een levensstadium voort, dat op zichzelf de vrucht is van de lichte kanten van het fysieke leven, en dus niet iets waar we bang voor moeten zijn. Bovendien gaat het levende wezen via dit levensstadium na de ‘dood’ verder naar nieuwe belevingstoestanden in de fysieke wereld. Deze toestanden zullen hem ontwikkelen naar het licht en de warmte van de naastenliefde en naar een kosmische kennis die datgene wat wij de dood noemen, overwonnen heeft.

Het fysieke lichaam is een ‘brug’ of contactorgaan
Door het proces dat wij foutief sterven noemen, maakt een levend wezen zich los van zijn fysieke lichaam, dat niet meer gebruikt kan worden. Deze gebeurtenis is eigenlijk een geboorte, net zoals het binnentreden in het fysieke bestaan vanaf de bevruchting en via de embryonale toestand in de baarmoeder een geboorte is. Terwijl het laatstgenoemde proces een geboorte in de fysieke wereld is, is het eerstgenoemde een geboorte in de geestelijke of psychische wereld. Dat zo veel aardse mensen dat niet kunnen begrijpen, komt omdat ze gevangen zitten in een toestand van materialistisch bijgeloof. Ze geloven dat iemand bij de geboorte ‘ontstaat’. Ze geloven dat er geen andere werkelijkheid bestaat dan die welke ze met hun fysieke zintuigen kunnen waarnemen. Ze denken er niet aan dat de band die bijvoorbeeld tussen twee fysieke mensen kan bestaan, niet constant fysiek van aard is. We moeten eigenlijk vaststellen dat zo’n verbinding primair psychisch of geestelijk van karakter is, en ook bestaat in perioden waarin die twee fysieke wezens geen fysiek contact met elkaar hebben. Hoeveel voorbeelden bestaan er niet van bijvoorbeeld een moeder die plotseling voelt dat haar zoon, die ver weg is, in gevaar verkeert. Later heeft men kunnen controleren dat het tijdstip waarop de moeder dit voelde, samenviel met het ervaren van een gevaarlijke situatie door de zoon, waarin hij instinctief aan zijn moeder gedacht heeft. We noemen dat telepathie of gedachteoverdracht. Er bestaan veel bewijzen van dat zoiets ook over grote afstanden kan plaatsvinden. Maar wat nu, als de gevaarlijke situatie van de zoon met zijn zogenoemde dood eindigt? Zou hij dan niet meer langs telepathische weg in verbinding kunnen staan met zijn moeder of andere nog fysiek levende wezens, met wie hij banden van liefde en vriendschap of gemeenschappelijke interesse heeft gehad? Het antwoord moet absoluut bevestigend luiden. Net zoals elektriciteit nog steeds bestaat, ook al gaat de lamp kapot, bestaat het levende, denkende wezen (van wie de gedachtekracht trouwens een vorm van elektriciteit is) ook nog steeds, ook al is zijn fysieke apparaat, zijn organisme, kapotgegaan. En het vergeet zijn vrienden en familieleden niet, ook al maakt het nu een geboorteproces door in een andere wereld, die niet met de fysieke zintuigen beleefd kan worden. Ook al wordt het wezen van zijn fysieke lichaam gescheiden, wordt het nog niet van zijn psyche gescheiden. Het krijgt ook niet plotseling een ander soort bewustzijn, omdat het het fysieke vlak verlaat. Als het de bedoeling was dat het wezen bij zijn geboorte in de geestelijke wereld zijn vrienden en belevingen van het fysieke vlak helemaal zou vergeten, wat is dan het nut van deze vrienden en belevingen? Als het wezen dat bestaan werkelijk zou moeten vergeten, waar zou zijn bewustzijn dan uit moeten bestaan? Het fysieke lichaam was een werktuig, een brug voor de psyche van het wezen naar de fysieke materie, naar de wereld van de vaste, vloeibare en gasvormige stoffen. Het fysieke lichaam bestond zelf uit deze stoffen, maar het was een contactorgaan met de fysieke materie en beslist niets anders. Daarmee kon het levende wezen met de fysieke natuur, dat wil zeggen mineralen, planten, dieren en mensen, wat toch allemaal ook de min of meer ontwikkelde contactorganen of ‘bruggen’ van levende psychische wezens naar de fysieke wereld zijn, in contact komen. Achter hen allemaal, achter de gehele natuur, bestaat iets geestelijks, iets psychisch. Als dat niet zo was, zou de natuur niet voorkomen in de vorm van logisch opgebouwde organen en organismen en als fysieke functies die aan elkaar aangepast zijn en een geheel vormen, een logische structuur die de mensen kunnen bestuderen en waarvan ze de wetten stap voor stap kunnen ontdekken en begrijpen.

Gedachtebeelden gaan over de ‘brug’ heen en weer
Waar bestuderen de mensen de natuur mee? Waarmee beginnen ze de functies en wetten van de natuur te begrijpen? Waarmee leren ze elkaar kennen en geleidelijk aan elkaars gedrag begrijpen en tolereren? Met hun psyche, die niet fysiek is en ook niet, zoals degenen die in materialistisch bijgeloof gevangen zitten menen, het product van de fysiek-chemische processen in het organisme. Met hun psyche – die elektrisch of straalvormig van aard is, en die het fysieke organisme leven kan geven, en waarmee de levende wezens in contact kunnen komen met de uitstraling van andere levende organismen – houden ze daarentegen de chemische en andere processen in hun organisme aan de gang. De psychische krachten zijn primair, en de fysieke processen zijn secundair. Daarom zouden we eigenlijk geen enkel wezen een fysiek wezen moeten noemen: alle levende wezens zijn geestelijke wezens. De mensen zouden onderscheid moeten maken tussen geestelijke wezens die in fysieke materie geïncarneerd zijn en geestelijke wezens die dat niet zijn – en dat zullen ze in de toekomst ook doen.
Waarop berusten wetenschap, kunst, filosofie, godsdienst, techniek en praktische dagelijkse arbeid? Dat alles berust op gedachtebeelden – gedachtebeelden in het bewustzijn van de aardse mensen. Gedachtebeelden zijn echter niet iets fysisch, ook al kunnen ze een gevolg zijn van de belevingen van een levend wezen op het fysieke vlak. Of het nu een kunstenaar is die in zijn atelier of in de natuur werkt, of een onderzoeker in zijn laboratorium, een filosoof aan zijn bureau, een dominee op de preekstoel, een ontwerper bij zijn machine, een timmerman bij zijn werkbank, een moeder in haar keuken of wie dan ook tijdens het uitoefenen van zijn dagelijkse arbeid hier in de fysieke wereld, er kan beslist niets van wat zij doen plaatsvinden zonder gedachtebeelden. Geheugen en ervaring moeten met meer of minder logisch denken verbonden worden voor het overzicht van het wezen over de situatie, hoewel een deel van het werk op gewoontehandelingen berust, zijn die ook niet tot stand kunnen komen zonder voorafgaande denkarbeid. Gedachtebeelden zijn de eigenlijke verbinding tussen het fysieke en het psychische vlak in iedere mens. De gedachtebeelden die iemand tijdens zijn fysieke incarnatie in zijn psyche geschapen heeft, gaan een heel wezenlijke rol spelen, ook nadat hij zijn fysieke lichaam door het overlijden verlaten heeft. Maar kan de overledene ook via gedachten in verbinding staan met de nabestaanden in de fysieke wereld?

Het verschil en de overeenkomst tussen wezens op het fysieke vlak en op het psychische vlak
De aardse mens is, zoals eerder vermeld, geen ‘fysiek’ wezen, maar een geestelijk wezen dat tijdelijk een fysiek lichaam heeft. Dit fysieke lichaam is een contactorgaan of een soort brug naar het fysieke vlak. Het verschil tussen wat wij een ‘overledene’ noemen en iemand die zijn fysieke lichaam nog bezit, is dat de overledene niet meer in staat is de fysieke natuur met zijn vaste, vloeibare en gasvormige stoffen via zijn geest of bewustzijn te beleven, terwijl de geïncarneerde mens gewoonlijk zoveel fysieke indrukken beleeft dat hij de neiging kan hebben te vergeten dat hij een geestelijk wezen is.
Naast dit verschil tussen een geïncarneerd en een gediscarneerd wezen, is er echter de nog grotere overeenkomst dat ze beiden geestelijke wezens zijn, die gedachtebeelden in hun bewustzijn kunnen scheppen. Het gediscarneerde wezen, dus iemand die we in het dagelijkse spraakgebruik de overledene noemen, leeft in een gedachtewereld. Het in fysieke materie geïncarneerde wezen leeft ook in een gedachtewereld, ook al denkt het misschien dat het alleen in een fysieke wereld leeft. Wanneer het ene van deze twee wezens zijn fysieke lichaam verlaten heeft en het andere zijn dagbewuste belevingen nog via zijn fysieke lichaam verkrijgt, hebben ze nog steeds de gedachtewereld gemeen, die ze gemeenschappelijk hadden toen ze samen op het fysieke vlak waren. Dat betreft alle mentale gebieden waarop ze met elkaar op dezelfde golflengte zaten, waar ze gemeenschappelijke interesses hadden of een gemeenschappelijk gebied waar liefde en vriendschap – of (en dat moet ook gezegd worden) vijandschap en haat – hen beiden speciale belevingen gaven, waarin de andere partij een wezenlijke rol speelde. Zoiets kan niet opeens verdwijnen, ook al verliest een van de twee zijn fysieke lichaam.

Verbinding langs mediamieke weg of door eigen ervaring
Waarom bestaan het gemis en het verdriet dan, als de twee wezens nog steeds een wereld van gedachten en gevoelens gemeen hebben? Waarom ervaart degene die op het fysieke vlak achtergebleven is, niet dat de overledene nog steeds leeft en dat ze nog steeds iets gemeenschappelijks hebben? Daar zijn verschillende oorzaken voor. Het gebeurt soms dat iemand via een spiritistisch medium of door eigen ervaring zonder mediamieke hulp mag horen dat degene die overleden is, nog steeds leeft en het goed maakt, en te horen krijgt dat hij niet verdrietig moet zijn maar beter liefdevolle gedachten naar de overledene moet zenden. Als deze dingen gebeuren, zijn het wel uitzonderingen en veel mensen beschouwen het als iets wat eng is en verkeerd. De mensen denken of dat het bedrog, vrome wensen of suggestie is, of ze zeggen dat het zondig is om contact met de doden te zoeken. Helaas kan het in bepaalde gevallen bedrog zijn, en er kan ook sprake van vrome wensen en zelfsuggestie zijn. En dat de opvatting dat het verkeerd is om contact met de doden te zoeken, zo wijd verbreid is, is ook niet toevallig. Deze instelling is van betekenis geweest en is dat nog in zekere mate als een soort bescherming voor de wezens op het fysieke zowel als op het psychische vlak. Hierop zullen we verderop ingaan. Tegelijkertijd moet echter beslist benadrukt worden, dat zo’n contact mogelijk is, en dat het niet verkeerd hoeft te zijn als een mens die verdriet heeft over iemand die overleden is, via een medium hier op het fysieke vlak contact met die ander krijgt en daardoor in een positievere stemming komt, wat hem uit de negativiteit van het verdriet en het gemis helpt. Het is echter geen vorm van communicatie waar men een gewoonte van moet maken. Dat schept een gebondenheid en afhankelijkheid die niet natuurlijk en juist zijn.

De psychische tussenfase of embryonale toestand
Als iemand sterft, wordt hij dus gescheiden van zijn fysieke lichaam maar niet van zijn psyche. Hij leeft in zijn gedachtewereld, die niet plotseling verandert, omdat hij het fysieke vlak verlaat. Toen hij hier leefde, drukte hij zijn gedachten aan andere mensen uit via spraak en geschrift, die allebei fysiek zijn. Daar is een fysiek lichaam voor nodig. Maar net zoals een fysiek geïncarneerde mens kan dromen dat hij spreekt of schrijft (wat wil zeggen dat hij dat op een speciale manier kan denken), kan het gediscarneerde wezen op basis van zijn vastgeroeste denkpatronen ook nog steeds denken dat het spreekt en schrijft. Daarmee komt het echter niet in verbinding met mensen op het fysieke vlak. Zijn ‘schrift’ en ‘spraak’ zijn gedachtebeelden, want in de psychische of geestelijke wereld gehoorzaamt de materie en vormt zich naar de wil en de gedachte. Een van de eerste dingen die een kunstschilder onder andere op het geestelijke vlak moet leren, is dat hij zich geen penselen, doek en tubes verf hoeft voor te stellen, maar de schilderijen die hij wil maken, alleen maar hoeft te denken, dan staan ze levensecht in geestelijke of straalvormige materie voor hem. Dat geldt ook voor spraak en schrift, die nog oudere uitdrukkingsmiddelen zijn dan de schilderkunst, en daarom voor alle mensen nog meer een gewoonte zijn. Ik heb gezegd dat datgene wat wij de ‘dood’ noemen, als een geboorte in de geestelijke wereld beschouwd moet worden. We kunnen zeggen dat het embryonale stadium in het lichaam van de moeder voor de geboorte op het fysieke vlak een afgezonderde en opgesloten voorbereidingstoestand is voorafgaand aan het leven in de fysieke wereld. Op dezelfde manier is de tussentoestand of de eerste toestand die de aardse mens doormaakt nadat hij zijn fysieke lichaam verlaten heeft, ook een ‘opgesloten’ voorbereidingstoestand of embryonale fase, totdat het wezen rijp is om ‘geboren’ te worden voor het leven in de geestelijke werelden. Daar beleeft het veel fantastische dingen, totdat het weer op het fysieke vlak geboren wordt om verder in zijn ontwikkeling te komen. Maar waar is het wezen tijdens zijn psychische tussentoestand of embryonale fase nu in opgesloten? Het zit gevangen in zijn fysieke gewoontebewustzijn, dat natuurlijk niet in die zin fysiek is dat het uit fysieke materie bestaat, maar dat ‘fysiek’ is, omdat het bestaat uit gedachtebeelden die rechtstreeks afgeleid zijn van belevingen in de fysieke wereld. Deze gedachtebeelden zijn gevolgen van belevingen van voor- en tegenspoed, zowel behaaglijk als onbehaaglijk van aard. Ze dragen natuurlijk het stempel van de ontwikkelingstrede waarop het fysieke zintuigapparaat van het betreffende wezen staat, en van de hersencapaciteit die het had. Het overleden wezen leeft dus in een sterk fysiek bepaalde gedachtewereld, die berust op denk- en gevoelsgewoonten, die hun stempel op het fysieke bestaan van het wezen gedrukt hebben.

De half-psychische en volledig psychische communicatie
Omdat de gedachtebeelden van het psychische embryonale wezen zo sterk het stempel van zijn zojuist afgesloten fysieke incarnatie dragen, is het vanzelfsprekend dat het met zijn gedachten nog steeds op dezelfde golflengte zit als de wezens die het tijdens zijn fysieke bestaan gekend heeft. Het kan echter noch met hen spreken of naar hen schrijven. Hoe is er dan contact mogelijk? Er zijn, zoals vermeld, twee mogelijkheden. De ene is het contact via een fysiek medium, en de andere is een directe geestelijke verbinding tussen het gediscarneerde en het geïncarneerde wezen. De eerstgenoemde mogelijkheid noemen we de ‘halfpsychische communicatie’ en de laatstgenoemde de ‘volledig psychische communicatie’. Dat ik de mediamieke communicatie ‘halfpsychisch’ noem, komt omdat die ook half psychisch is. Er is een verbindende tussenschakel, namelijk het fysieke medium, nodig. Het medium is een soort psychische tolk, omdat de gedachten van het gediscarneerde of psychische wezen met behulp van het organisme van het medium in geluid of spraak veranderd worden. In verreweg de meeste gevallen zal er niet alleen een fysiek medium of fysieke tussenschakel nodig zijn maar ook een psychisch of geestelijk wezen dat gewend is met een fysiek medium te communiceren, wat degene die zojuist overleden is, natuurlijk niet is. Het spreekt vanzelf dat een communicatie die via twee – in bepaalde gevallen zelfs via meer – tussenschakels loopt en afhankelijk is van de vermogens en ontwikkeling van de genoemde tolken, niet volmaakt kan zijn. Deze halfpsychische communicatie is echter ook niet bedoeld om een uitgebreider contact tussen de fysieke en de psychische wereld te krijgen. Het is van belang geweest, vooral in het verleden, maar is nu sterk aan het degenereren. Het volledig psychische contact, de rechtstreekse telepathie of gedachte-overdracht, is daarentegen een natuurlijke schakel in de verdere ontwikkeling van de gehele aardse mensheid. Dit contact zal zich meer voordoen, naarmate de individuen in het bezit zullen komen van het benodigde vermogen voor gedachteconcentratie, en – niet in het minst – van de morele capaciteit, die ervoor zal zorgen dat ze hun vermogen voor gedachteconcentratie en telepathie niet zullen misbruiken. Het is niet de bedoeling van het leven dat de wezens op het fysieke vlak hun leven in bijgeloof zullen blijven leiden; noch in naïef religieus en sektarisch bijgeloof, noch in even zo naïef en sektarisch materialistisch bijgeloof. Het is niet de bedoeling dat ze verder in een soort afzondering zullen leven in het geloof dat de psychische of geestelijke wereld niet bestaat, of in het naïeve geloof dat er een eeuwige hel of een eeuwig paradijs is waar de verdoemde zondaren eeuwige pijn wacht en de verloste gelovigen een eeuwige zaligheid. Deze beide opvattingen zijn tijdelijke ‘zure stadia’ in de ontwikkeling van de mensheid naar geestelijke rijpheid. Deze ontwikkeling voltrekt zich echter door de vooruitgang van iedere mens afzonderlijk. En wat kan ieder afzonderlijk – ten gunste voor zichzelf en anderen – doen om de communicatie tussen het fysieke en psychische vlak te bevorderen?

Het concentratievermogen in gevaarlijke situaties
In de eerste plaats is het belangrijk dat ieder mens gaat begrijpen en het vanzelfsprekende ervan gaat zien, dat hij primair een geestelijk wezen is en dat dat ook voor alle andere levende wezens geldt. Vervolgens is het van buitengewone betekenis dat het de mensen duidelijk wordt wat voor enorme macht en kracht de gedachte op zichzelf heeft. Ze zijn er zo aan gewend dat de gedachte niet van belang is behalve door middel van spraak en geschrift. Ze zijn er niet aan gewend dat de gedachte alleen door concentratie en zonder woorden of letters naar een ander wezen overgebracht kan worden. Toch bestaan daar, zoals eerder vermeld, verschillende voorbeelden van, en er zullen er meer komen, als de mensen, speciaal onderzoekers, er oog voor krijgen. Maar wat laten de voorbeelden die we al hebben, ons zien? Die laten ons zien dat mensen vooral in gevaarlijke situaties hun gedachten zo sterk kunnen concentreren dat ze direct door een ander met wie ze door sterke geestelijke banden verbonden zijn, ontvangen kunnen worden. En dat blijkt niet afhankelijk van afstand te zijn. Als een moeder plotseling voelt of, hetzij in een droom of in wakkere toestand, ziet dat haar zoon, die in Amerika woont, in ernstig gevaar verkeert, komt dat omdat haar zoon in de gevaarlijke situatie zo sterk aan zijn moeder denkt, dat deze gedachteconcentratie net zoals radiogolven opgevangen wordt door het ‘ontvangstapparaat’ van de moeder dat vanwege de liefde voor haar zoon in hoge mate ontvankelijk is. Als we echter in een gevaarlijke situatie, waarin ons concentratievermogen versterkt is, iets kunnen doen, dan toont dat duidelijk aan dat dit vermogen bestaat, maar door gebrek aan training alleen bij uitzondering gebruikt wordt. Iemand zal in de regel in een gevaarlijke situatie – bijvoorbeeld als hij achtervolgd wordt of zich alleen maar achtervolgd voelt – ook veel harder kunnen rennen dan normaal, en misschien ook over een versperring kunnen springen die hij gewoonlijk niet zou kunnen nemen. Maar als hij voelt dat het moet en hij zich voldoende concentreert, is het dus mogelijk. Het vermogen bestaat. Daarom zal het door voldoende training en concentratie ook mogelijk zijn om ons denkvermogen zo te versterken, dat onze gedachten rechtstreeks overgebracht kunnen worden naar het bewustzijn van de mensen aan wie we denken, onafhankelijk van de afstand en ongeacht het feit of degene aan wie we denken zich op het geestelijke of op het fysieke vlak bevindt.

Het gevaar van gedachteconcentratie zolang de mensen er qua moraal niet rijp voor zijn
Zou het nu ook goed zijn, als alle mensen zo’n concentratievermogen bezaten, dat ze hun gedachten naar andere levende wezens in de fysieke wereld of op het geestelijke vlak konden overbrengen? Nee, niet op het huidige morele ontwikkelingsniveau van de aardse mensen. In de eerste plaats zouden verscheidenen op het idee komen dit vermogen te misbruiken om macht over anderen te krijgen, zwarte magie dus. En omdat dat vroeg of laat naar hen zelf zou terugkeren, zouden ze daar een vreselijk lot voor zichzelf mee scheppen. In de tweede plaats zouden de mensen die het fysieke vlak verlaten hebben, langer in de tussentoestand of embryonale toestand – waarin zij zich direct na hun overlijden bevinden – gebonden blijven vanwege alle egoïstische gedachten van verdriet en gemis, die van de nabestaanden naar hen toe zouden stromen. Daarom zouden zij uit medelijden dicht bij deze fysieke wezens willen blijven en het niet over hun hart kunnen verkrijgen hen te verlaten. Ze zouden een soort ‘spoken’ worden die door de verlangens van hun familie of vrienden aan het fysieke vlak gebonden zouden zijn, totdat zij zich met hun eigen gedachten losmaakten, waardoor er zowaar een soort oorlog tussen fysieke en psychische wezens zou ontstaan. In de derde plaats zijn natuurlijk niet alle mensen die overlijden liefdevol en goed. Velen sterven zelfs in een toestand van haat, jaloezie, verbittering en wraakzucht. Stel je voor dat deze geesten in staat zouden zijn hun negatieve gedachteconcentraties op nietsvermoedende mensen over te brengen, en zich op hen te wreken of hen tot werktuigen van hun van haat vervulde gedachten te maken. Zulke dingen kunnen gebeuren, maar het is niet iets waar U bang voor hoeft te zijn. De magie van zulke primitieve wezens is namelijk heel beperkt, niet in het minst wanneer U altijd ‘baas in eigen huis’ probeert te blijven, dat wil zeggen uw gedachten en gevoelens de baas probeert te blijven, en wanneer U, als U zich moe voelt, wat energie gebruikt om te bidden om hulp en bescherming tegen negatieve gedachten. Dan kan geen enkel negatief ingesteld wezen, noch op het fysieke vlak noch op het geestelijke, met gedachteconcentratie macht over U krijgen.

De ontwikkeling van de gedachteconcentratie tot materialisatie en de natuurlijke verbinding ervan met het gebed
Hoe kan een mens proberen zich zonder enige vorm van negativiteit via gedachteconcentratie met een ander wezen in verbinding te stellen? Op dezelfde manier als die natuurlijk gebruikt wordt voor het bidden tot God. En als het gaat om de verbinding met wezens op het psychische vlak, dan kunnen de fysiek geïncarneerde mensen veel beter ’s nachts, als ze slapen, met hen communiceren. Dan hebben ze geen last van al die fysieke indrukken, die de gedachteconcentratie op de overledene kunnen afleiden. Daarom zijn ze dan ook meer ontvankelijk voor de gedachteconcentraties van deze wezens. Ze kunnen zich dan misschien ’s morgens herinneren dat ze ‘gedroomd’ hebben over een of meer mensen die overleden zijn. In werkelijkheid zijn ze echter bij elkaar geweest in de gemeenschappelijke gedachtewereld. En dat kan ook heel goed het geval geweest zijn, ook al kan iemand zich dat ’s morgens niet herinneren. Iedere liefdevolle gedachte die van de een naar de ander gezonden wordt, ongeacht waar deze twee wezens zich bevinden, gaat de aura van de ander binnen. Als het wezen op dezelfde golflengte komt als de overgebrachte gedachteconcentratie, zal deze toegang tot zijn dagbewuste beleving krijgen. Bovendien zal de gedachte aan een ander wezen altijd versterkt worden, als deze met een gedachteconcentratie op God verbonden wordt.
De aardse mensen zijn in de fysieke wereld om logisch te leren denken. Hun schrift en spraak en allerlei andere dingen zijn hulpmiddelen, die geleidelijk aan steeds meer verbeterd en vergeestelijkt zullen worden. Het zijn allemaal slechts voorbereidende stadia, opdat de grens tussen de fysieke en de geestelijke wereld steeds meer vervaagt. Als de mensen geleerd hebben juist te denken: dat wil zeggen dat ze in alle situaties liefdevol kunnen denken wat tot nut en vreugde voor hun naaste en het geheel is, zal hun concentratievermogen ook groeien, zonder dat dat iets met gevaarlijke situaties te maken heeft. Integendeel, dan zullen ze in staat zijn zo geconcentreerd en juist te denken, dat ze niet meer geboren hoeven te worden of te sterven. Ze kunnen zich een lichaam voorstellen en dan staat het er, in verfijnde materie, een materialisatie dus. Ze kunnen het met behulp van de gedachte ook weer ontbinden. Traint U zich in het liefdevol denken en in het logisch handelen daarnaar, dan werkt U mee om de fysieke wereld met de geestelijke te verbinden.
Een lezing door Martinus gegeven op het Martinus Instituut 13-11-1949. Bewerkt door Mogens Møller. De bewerkinig is door Martinus goedgekeurd.

https://www.martinus.dk/nl/literatuur/artikelen/mentale-wolk-van-verdriet/

Pracht artikel…lees de website eens door…

Als ik de naam roep van onze geliefde prachtige -helaas overleden- Noorse boskat, dan springt onze hond nog steeds op in blijdschap!
Ik doe dit niet vaak, maar soms, als ik me afvroeg of ze het nog wist, dan verbaast het mij dat ze het nog weet! Na jaren weet ze het dus nog!
Op zolder, staan nog de kattepootjes bij het dakraampje, op het houtwerk, waar deze dakhaas, op klom, als ze naar binnen wilde en de achterdeur dicht zat…
Langzaam vervagen ze, heel langzaam, helaas. Ik heb ze niet willen verwijderen, wel in mijn slaapkamerraam, ik wilde niet dagelijks die confrontatie aangaan…nml.

Maar ik mis haar nog steeds.
We hebben nu een jong hondje, welke soms mauwt, en tegen je benen opklom gelijk een kitten, toen ze nog heel klein was.
Ze doet soms haar kopje helemaal achterover, net als onze mooie Noor deed.
Haar ogen zijn zo bleek, zo anders, dan ik ooit zag bij honden…
Mauwen doet ze nog heel soms…!
Ze kan supersgoed overweg met de hond die nog onze Noor mist…?

Gerelateerde artikelen

Back to top button
Close

Een Adblocker gedecteerd

AngelWings.nl wordt mede mogelijk gemaakt door advertenties ♥Support ons door je ad blocker uit te schakelen♥